
Nummer 27
KERK OP DE TERP VAN GINNUM
Ginnum (Genum) behoort tot de Vlie(d)terpen; Het waren vluchtheuvels tegen het opdringende water, vooral in de tijd, toen er langs de Friese kust nog geen bedijking was! De eerste terpen, bestemd voor één woning, dateren van ca. 500 v. Chr. De dorpsterpen ontstonden, doordat de huisterpen langzamerhand werden samengevoegd. De mensen vluchtten naar de terpen, zodra het water van de Mare Frisicum, de Noordzee, door de noordwesterstormen landinwaarts werd gejaagd.
Het bouwen van de zeedijk zou later de functie van de terpen overnemen. In de 19-de eeuw werd een begin gemaakt met het afgraven van de terp(en). De vruchtbare grond werd met “modderskûtsjes” afgevoerd. De Genumervaart was daarbij een ideale transportweg. De terpmodder werd gebracht naar lagere, onvruchtbare delen van Friesland. Toen de kunstmest in de crisisjaren goedkoop werd, kwam er een einde aan de afgraving. Als u achter het kerkje naar beneden kijkt, ziet u, waar de afgraving is gestopt.
Twee van de Vlieterpster dorpen komen al in de Duitse kloosterregisters voor als Ginneheim en Reitseheim. Heim = heem = hiem (Fr.) wat erf betekent. Ginneheim is waarschijnlijk het erf, waarop Ginne woonde! Het kerkje van Ginnum is gebouwd in de 12-de eeuw, waarschijnlijk als vervanging van een simpel houten kapelletje. Omdat men restanten tufsteen (“dowestien”) heeft gevonden, is het kerkje van Ginnum het oudste van de Vlieterpen. De toren is van latere datum, waarschijnlijk 15 de eeuws. In een later stadium heeft men de tufstenen kerk verlengd en toen de toren gebouwd. Althans bodemonderzoekers hebben dit vastgesteld.
De noordzijde van het schip is grotendeels gebouwd van tufsteen, die aan de achterkant driezijdig in het koor eindigt. Het koor en de toren bestaan uit baksteen (kloostermoppen). De toren met zadeldak heeft boven aan beide zijden twee gekoppelde galmgaten. De tufstenen noordmuur van het schip bevat tweemaal een trits (drie bij elkaar horend) van ondiepe spaarvelden in de vorm van speelse rondboogjes. In de brede scheiding tussen de beide groepen spaarvelden zat waarschijnlijk de ingang. De huidige entree bevindt zich in de westelijke bakstenen verlenging van het schip. Nog westelijker zat een latere ingang gebroken, maar die is weer dichtgemaakt.
De achterkant (=oostkant) van de kerk is het koor. Het zuidoostelijk venster in de koorsluiting is gotisch. Het middenvenster van het koor heeft dagkanten van kleine steen en is later ingebroken. In de bakstenen zuidmuur bevinden zich vier spitsboogvensters. Het meest linkse venster heeft in de kop tufsteenblokken. Ongeveer 30 cm. ten westen van het tweede venster loopt een bouwnaad. In verlenging daarvan is de toegang in 1973 weer geopend.
Klokken en uurwerk.
Van de twee in de toren hangende luidklokken dateert de ene uit 1490 en de andere uit het jaar 1344. Beide klokken zijn gegoten bij gieter Stephanus. De kerk wordt ook wel Stephanuskerk genoemd. De kleinste, in 1344 gegoten klok, is gewijd aan Maria. Op de klok staat te lezen: Anno Dnĩ MCCCXLIIII Stephanus me fecit Sb Dodoni plebano Sippa foghet. (=Stephanus heeft mij gemaakt voor de pastoor Dodo, Sippa heeft mij opgehangen).
De grootste klok draagt ook een opschrift: Anno Dni MCCCCXC Dnõ Dirico Eeckama Wibrando Roerda et uxore eius Auck et Hesselo Advocato. (=In het jaar des heren 1490 door Dirk Eeckama, Wijbren Roorda en zijn vrouw Auck en Hessel de Raadsman). De klok van Ginnum is voorzien van een smeedijzeren uurwerk uit 1564, dat in 1977 is gerestaureerd. In 2005 is het uurwerk voorzien van een elektrisch opwindsysteem, doch zo gemaakt, dat het weer in de oude staat terug te brengen is.
Het interieur
In 1973 vond een algehele restauratie plaats, die eigenlijk alleen maar afbreuk aan het interieur heeft gedaan. Immers de kraak (“krêke”), die aan de westkant zat, het doopvont uit 1540, wat een geschenk was van de heer Looxma Ypey, de herenbanken van de Roorda’s en niet te vergeten, de preekstoel, dit alles is weggerestaureerd. Wat over is, zijn de stille getuigen, die in het middenpad begraven liggen. Hun grafstenen vermelden opschriften als: “…in den Heere gerust den Eersame Tiepke Teekes…”, met ernaast “…Pietje Luitsens Rooda, Huisvrouwe van… of “…den Eerbare ionge Hilke Aylva…” of “…Sibe van Roerda gebleven in de slach tot Boxum...”
Tegenwoordig wordt het kerkje zo nu en dan gebruikt als werk- en expositieruimte door een kunstenaarscollectief.
Als de deur los is kunt u het oude uurwerk bekijken. Wilt u de kerk in en is deze op slot dan kunt u de sleutel ontvangen op Harstawei 11
Nummer 25
DE BEREPÔLE ׀
Een pôle is een stukje land. Berepôle: Bäre = baar (van doodsbaar). To bear= dragen. De “Bäre hikke”= het hek wat een begraafplaats afsluit. Achter de Berepôle ligt een oude begraafplaats uit het begin van de jaartelling.
Of: Pôle waar vroeger beren (mannetjesvarkens) werden gehouden. “Mei de baarch nei de bear”- met vrouwtjesvarken naar mannetjesvarkens.
In ieder geval ook één van de oudste panden van Genum. Er woonden altijd drie gezinnen. Het pand was eigendom van de boerderij Noordam. De berepôle is onderdeel van de oude rondweg die vroeger van Ferwerd naar Birdaard liep. Zoals gezegd woonden er drie gezinnen, vaak arbeiders. Het middelste gedeelte werd eerst bewoond (voor 1900) door een timmerman. (de vleugel naar achteren was timmerwerkplaats). Daarna wordt dit gedeelte door Gosse Drost verbouwd als koestal. Ook is hij los/vast op Aylva State, waar Jan P. Zijlstra boer was. Tot verbazing der beschouwers bouwt Gosse een “spultsje” net voorbij Noordam.
Daarna woonden er verschillende gezinnen, waaronder Joh. Kramer. In de 70e jaren is het pand verkocht als recreatiewoning aan mensen uit Amsterdam. In 1996 is het pand gerestaureerd door en bewoond door……………..
Nummer 26
DE BEREPÔLE II en III
In 1908 plaatst timmerman Plantinga een nieuw beschoten dak voor rekening van toenmalige eigenaar Abraham de Jong, boer op Noordam. Als u op de reed staat met het gezicht naar de woning, dan hebben in het linker gedeelte verschillende arbeidersgezinnen gewoond.
± 1900: Ene Triemstra met 3 kinderen : Hinke, Bauke en Anna. Een zekere Mellema en een Elzinga, deze waren allen boerenknecht op boerderij Noordam. Daarna woonde Jan Hellinga met drie kinderen: Douwe, Dirk en Tietje. Hellinga was losarbeider, hij had er ook een petroleumhandel bij. Er waren echter nog vier venters in het dorp. Maar als Jan dan langskwam, had mijn moeder soms teveel petroleum. Ze durfde echter niet nee te zeggen, want dan keek Jan zo boos in de kerk, ’s zondags.
Na Hellinga kwamen Paulus Kingma en Hielkje hier te wonen. Zij hadden vier kinderen: sas, Wiebren, Frederik en Oene. Paulus was veekoopman en heeft er lang gewoond. Het woninggedeelte aan de rechterkant heeft ook verschillende bewoners gekend. O.a. Johannes Kingma, Wiebren Hellema en oude Sietske Teitsma. Zij had een dode voet, maar het was een zegen haar te bezoeken, ze was altijd tevreden en dankbaar en een zeer Godvrezende vrouw. Later woonden Kees Burema en Botje Greydanus er. Kees Burema had een aardappelhandel, en had paard en wagen bij Pieter Damsma in de schuur. Vanaf de oorlog woonden hier Willems Auk en kinderen. Willem Praamsma (1902-1968) was boerenarbeider bij Jelte Bakker.
Nummer 24
PASTORIE
Als u de hoek omgaat, loopt u langs het voormalige “hondenpad (=hounepaadsje)”. It “hounepaadsje” was vroeger een officieel kerkpad, dwars door de bouwlanden tussen de grote terp- en kleine terp, waar nu een hekwerk staat. Waar nu de moestuin is, stond heel lang een cluster van drie huisjes. In de 16e eeuw woonde hier de pastoor. Waarschijnlijk had de pastoor ook een paar koeien, omdat tijdens de afbraak een "grup" onder de vloer tevoorschijn kwam. Het voorste gedeelte zat vol met antieke tegeltjes aan de muren.
In het voornaamste gedeelte van het huis woonden Ulbe Boonstra(189-1975) en zijn vrouw Elisabeth Wiersma (1888-1976). Ze hadden vier kinderen: Lieuwe, Martje, Sake, en Jeltje. Ulbe was vaste arbeider bij Ernest Zijlstra op Roorda State. Later verhuisden ze naar Hogebeintum (nu Hegebeintum). Zoon Sake had er later een taxibedrijf.
Intussen is Doede R. Hofman (1852-1926) schipper te Genum. Hij was getrouwd met Antje p. van Eck (1856-1940). Doede werd eigenaar van dit pandje. In één van de andere huisjes woonde Oane Hoekstra. Ze noemden hem “Oane pak Oane” , omdat hij zo klein was. Hij kon ook zeer driftig zijn. Hij en zijn Grietje hadden 7 kinderen, en waren zeer arm. De kinderen sliepen onder de dakpannen.
In de vijftiger jaren er niemand meer en gebruikte kleinzoon Doede P. Hofman de huisjes met hokken als opslagplaats voor brandstof. Daarna zijn ze jammer genoeg afgebroken.
Nummer 22
KOSTERWONING / DUBBELE WONING
De kosterswoning was een dubbele woning van de Hervormde Kerk te Genum. Hier woonden Rinse en Etje enkele jaren. Daarna worden Enne Zwart en zijn vrouw de koster. Ze hadden drie kinderen :Sieds, Nienke en Adrianus.Het kosterschap bestond uit het schoonhouden van de kerk en het kerkhof, de klok moest drie keer per dag geluid worden, en op nationale feestdagen moest de vlag wapperen. Zo is het eens gebeurd, dat Enne de vlag op de kop had en jongens uit Genum net zo lang de klok luidden, totdat Enne, die op de Heskampen werkte, terugkeerde ± 1930.
Zoon Sieds is eerst timmermansknecht bij Plantinga, en later buschauffeur bij de Jong in Murmerwoude. Dochter Nienke werkt als dienstbode, en Adrianus wordt later gemeentetimmerman in Ferwerd. In de oorlog houdt er een kapper zitting. Deze man zit ergens ondergedoken. Als bijverdienste knipt hij de burgerij. In de jaren 60 dient het als opslag voor hooi en stro van Elle Bosma (Elle en Aal). Daarna wordt de dubbele woning verkocht voor de recreatie aan de acteur Hugo k.
Nummer 23
ANDERE HELFT KOSTERWONING
Rond 1910 woonden Johannes Wijbenga en zijn vrouw Nijltje hier, ze hadden vier kinderen: Ysbrand, Gerben, Kees en Aaltje. Hij huurde de bouwlanden rond de kerk en hij had een hok, waar vier koeien in stonden. Ook huurde hij de bermen aan de weg naar Utsjuch. In de volksmond werd hij Johannes de Liefde genoemd, omdat hij “zo’n smoute prater” was. Dochter Aaltje trouwde later met Elle Bosma, afkomstig uit Rinsumageest, die de “boerderij” overnam.
Elle Bosma stond er om bekend dat hij waarheid en leugen wel eens door elkaar haalde. Zo vertelde hij, dat hij op een nacht op het kerhof ratten achtervolgde, en ze één voor één dooddrukte tegen de muur van de kerk. Elle was ook aangesteld als grafdelver en voor het onderhoud van het kerkhof. Als er een begrafenis was, luidde Elle de klokken. Elle was ook nogal driftig uitgevallen. Je kon hem nooit kwaaier krijgen als je een voetzoeker in zijn buurt liet knallen. Midden tachtiger jaren overlijdt dit dorpsfiguur.
Nummer 21
OUD BURGERHUIS
Omstreeks 1900 woonden hier Douwe en Durkje. Douwe Pynacker had een zoon die Cornelis heette. Douwe kon klompen maken uit wilgenhout, maar het waren veel te lompe dingen, en zo zwaar als lood. Kees Pynacker, Douwe’s zijn zoon, zette later een timmerbedrijf op in het pand waar later de smederij Stielstra in zat. Hij was een serieuze concurrent van de Plantinga’s, omdat Kees altijd onder de prijs dook. In die tijd werd het pand door Kees afgebroken en opnieuw herbouwd voor zijn moeder. Het nieuwe huis werd door Plantinga, die strijkgeldschrijver/aannemer was beschreven op f754,-
Vlak voor de tweede wereldoorlog verkocht Plantinga het pand aan winkelman Nanne Bouma. Tijdens de oorlog werd het bewoond door Douwe en Corrie Bouma. Toen zoon Douwe de winkel overnam, woonde later Nanne Bouma hier (1888-1971). Na diens overlijden kocht Bauke, zoon van Pieter Folkertsma, het huis. Hij startte samen met zijn broer Wouter een loonbedrijf in 1971. Het huis werd rond 1990 ingrijpend verbou
Nummer 20
NOORDAM
Schuin tegenover de Pastorij-boerderij stond ruim voor 1900 de Noordam. Deze boerderij is waarschijnlijk afgebroken, en verderop als ‘stelphuizinge met hooivakken en stalling voor 30 koeien, wagenhok en lyts (klein) hûs gebouwd. De boerderij werd bewoond door Abraham de Jong (1852-1918) en vrouw Cornelia Offringa (1860-1955). Ze hadden vijf kinderen: Hielke, Anne, Pietje, Dirk en Yde. De boerin stond bekend als Abrams Kee , en zwaaide de scepter op de boerderij. Bekend is het verhaal dat Plantinga een houten (wit) toegangshek moest maken voor Kekemuoi (muoi= tante) . op zaterdagavond werd het hek gesloten. Op de boerderij was ook een W.C. met waterspoeling, wat voor die tijd heel bijzonder was. Er hing een spreuk boven de W.C.:
Een fijn beslepen glas
verlicht een blind gezicht.
Maar hier door deze bril
worden zelfs blinden verlicht.
Zoon Anne (1888-1958) trouwt met Sjoukje Boonstra (1894-1968) en wordt daarna boer op Noordam ± 1916. Ze hadden geen kinderen. Anne de Jong was een wat stille boer, bepaald geen vergaderboer, een goedaardig mens. Anne de Jong deed wel eens iets wat andere boeren niet deden. Zo liet hij de hooioppers ook wel eens wat te lang staan. Het hooi was op het laatst dan niks meer waard, en zijn arbeiders brandde het dan maar op. Andere boeren uit die tijd spraken hier schande van, “want daarvoor hield je geen bidstond voor gewas en arbeid”.
Een nicht van Sjoukje, Anneke, die met Sjoerd de Haan trouwde, volgde hen in 1951 op. Luc zijn zoon heeft Sjoerd opgevolgd en in 1992 met zijn gezin naar Canada vertrokken. Daarna heeft Douwe Zijstra (1956) getrouwd met Fokje Tjalsma de boerderij gekocht. In 2019 zijn Douwe en Fokje vertrokken naar Rijperkerk. Zij hebben de Noordam verkocht met 3 ha land aan Gaatse Zoodsma en zijn vrouw Mariele Brouwer die hier paarden stallen.
Nummer 19
PASTORIE – BOERDERIJ
Deze boerderij met land was begin 1900 in het bezit van de Hervormde kerk te Genum. In de jaren vijftig zijn de Pastorij, kerkvoogdij en de diaconie goederen van Genum en Lichtaard en Reitsum samen gevoegd. In 1910 was de “pleats” verhuurd aan een zekere Jan Dokter. Later opgevolgd door Bouke Bouma en diens vrouw Jitske.
Daarna is deze boerderij bewoond door de Folkertsma’s. In 1925 woonden hier Anne Folkertsma en zijn vrouw. Anne Folkertsma, die eerst als timmerman gewerkt had, was afkomstig uit de omgeving van Koudum. Hij was een “Krekte” (precieze) boer. Hij stak met zijn schep kaarsrechte greppels. De sloten werden keurig gehekkeld en tot ’s avonds laat was hij nog aan het “stikellûken” (distels verwijderen met een houten tang).
Anne en zijn eerste vrouw kregen vijf kinderen: Froukje, Pieter, Bauke, Ype en Boukje. Later werd zoon thys geboren uit zijn tweede huwelijk. In ongeveer 1945 volgde Pieter hem op en trouwde met Renske van Dijk. In de zeventiger jaren werd het loonbedrijf Akkerman overgenomen door Wouter en Bauke en werd hier voortgezet. Naast het loonbedrijf molken zij tot 2000 nog 25 koeien. Nu is het land verdeeld over andere boeren. Het nu een Loon-en Grondbedrijf. Peter en Rene zijn nu de eigenaren.
Nummer 18
DUBBELE ARBEIDERWONING
Hier op deze begroeide plek stond eens een dubbele arbeiderswoning. Hier woonde Pieter Oberman, boerenarbeider en zijn dochter Sybrigje (Syb 1887-1968). Syb was een harde werkster. Ze diende op verschillende plaatsen als wasvrouw. Ze had ook veel verstand van “blomkjen” (tuinieren). De andere helft is bewoond door verschillende gezinnen, a.o. door Paulus Jingma, Waling de Jong met zes kinderen, die op het zoldertje sliepen, waar je zo tegen de dakpannen aankeek. Bekend is bijvoorbeeld dat de regenbak nogal gauw leeg was, achter de kerk was een regenbak. Je mocht daar wel water uit halen maar dan moest je Hervormd zijn.
Nummer 17
HERBERG MET DOORREED EN STALLING VOOR 10-12 KOEIEN
Rond 1900 woonde hier een zekere Lettinga, hij exploiteerde de herberg. Handelslieden die met paard en wagen onderweg waren, konden zich middels een borreltje verfrissen, terwijl er ook voor de paarden gezorgd werd. De doorreed was de schuur waar paard en wagen dwars doorheen konden rijden. Aan het begin en aan het eind van de schuur zaten grote schuurdeuren. Later is deze herberg gehuurd door Franke Beiboer (1886-1955), getrouwd met Betske de Vries (1886-1962) (Franke Beits). ze kregen twee dochters: Akke en Maaike, die later opvielen door hun mooie zwarte haar en bruine ogen.
Franke stond bekend als een stroeve kerel, maar wel een harde werker. Franke had geen paard, maar als hij naar het land ging om zijn vier koeien te melken, duwde hij een handkar voor zich uit. daar stonden een paar melkbussenop. Franke had ook een heel klein “jarrebakje”. Een houten bak op een onderstel van twee wielen waarin hij de gier (jarre) vervoerde. Hij verdeelde het goedje met een schep over de bermen. Franke zijn “jarre” stonk altijd zo, omdat hij het vermengde met wei (afvalprodukt van kaas). De boeren waren in die tijd verplicht om de wei van de fabriek af te nemen. De meeste boeren voerden de wei aan de kalveren of aan de varkens op.
De “ruskinne”(mestvaalt) van Franke lag pal tegen de muur van het huis van Syb Oberman. In die tijd zonder hinderwetten en andere regeltjes, kon dat nog. In 1927 werd het oude café afgebroken door timmerman plantinga en er er werd een nieuwe stal met huizing gebouwd. In de vijftiger jaren woonde Willem Terpstra hier met zijn kroost. Hij was arbeider op Roorda State. Omdat in ongeveer1955 de weg verbreed moest worden is het pand opnieuw gesloopt. Op de Foto ziet u de twee dochters Akke (1913-1991) en Maaike (1915).
Nummer 16
BAKKERIJ
U staat nu voor de Bakkerij van Albertus Douwes (1893-1973) en zijn vrouw Aafke Dijkstra (1894-1975). Ze hadden vijf kinderen, waarvan Jan later de opvolger werd. Bertus Douwes had een prima bakkerij en was goed bij de les. Hij was een progressief man. Als eerste schafte hij een auto aan; door het model van die Ford werd hij wel de “Hoge Hoed” genoemd.
In 1929 hadden we hier zo’n strenge winter, dat er auto’s naar Ameland reden. Bakker Douwes was toen ook van de partij. Het kwam ook voor dat er iemand onverwacht naar het ziekenhuis moest. Bakker Douwes moest dan vlug het brood uit de auto laden en was dan taxichauffeur. Bertus Douwes was ook een begaafd voordrachtskunstenaar. Later was hij voorzitter van de reciteerclub en zat hij op voordrachtsavonden ook vaak in de jury. Zij zoon Jan kwam later in de bakkerij. In ±1965 is de bakkerij opgeheven en verkocht. Het gebouw is verschillende keren verkocht.